Un petit lexique pour aider à se comprendre, à se rencontrer

Quelques mots pratiques et utiles pour se comprendre et apprendre à se connaitre.

Onze beweging > notre mouvement

Kapoenen, bevers, zeehondjes > baladins, nutons, castors, phoques
Kabouters, welpen, zeewelpen > lutins, louveteaux, louvettes
Jongverkenners, jonggidsen, scheepsmakkers, aspiranten > scouts et guides, guides Aventure, éclaireurs, éclaireuses
Gidsen, verkenners, juniors, zeeverkenners > guides Horizon, pionniers
Jins, seniors, loodsen > aînées-routiers, routiers
Leider – leidster > animateur-animatrice
Structuurmensen > cadres
De tak > la branche
Groep, eenheid > unité, section, groupe
De belofte > la promesse
De totemisatie > la totémisation
De patrouille > la patrouille, la troupe.
Het nest > la meute.
De groet > le salut
De foerage > le fourage
De tent > la tente
De slaapzak > le sac de couchage
De verbondscommissaris > le commissaire fédérale
Uniform > uniforme
De das > le foulard
Het hemd > la chemise
De trui > le pull

100 jaar Scouting > le Centenaire

Het feest > la fête
Koning Boudewijnstadion > le stade Roi Baudoin
De (vredes)duif > la colombe
De trol > le farfadet

Voor een diepgaander gesprek

Ik vind je lief > Je t’aime bien
Ik wil je graag beter leren kennen > Je souhaiterais mieux te connaître
Wanneer zie ik je weer? > Quand est-ce qu’on se revoit?
Waar woon je? > Tu habites où?

Praktisch > pratique

Ik heb … kinderen bij me > j’ai … enfants avec moi
Ze zijn… jaar > ils ont … ans
Het vieruurtje > le goûter
Dranken > les boissons
Metro - bus - trein > métro – bus – train
NMBS (spoorwegen) > SNCB
MIVB (metro, tram, bus) > STIB
De opruim > le rangement

Help!

Ik ben … kwijt > j’ai perdu …
Waar is … ? > où est… ?
De toiletten > les toilettes
De eerste hulp > le secourisme
Het Rode Kruis > le Croix Rouge
Waar moet ik naartoe om de trein te nemen? > Où je dois aller pour prendre le train?